weemoed
en ge sletst wat mistroostig door de grauwe straten van brussel, middenpunt van uw bescheten wereld. niet dat ge anders al schuifelend naar uw werk tert, maar toch... uw hoofd staat er precies niet naar vandaag. en ge snippert wat aan het huizekotje... nee, dat is een vergissing, ge snippert wat in uw papieren en binst peinst ge aan het huizekotje dat ge in uw stuk van een tuin aan 't zetten zijt. en dat ge het 'de laetsten hoeck' gaat noemen. ja, de laatsten hoek waar ge u versteken kunt voor 't volk van brussel met zijn schijnheilig pastersgezicht. en ze staan alreeds aan uwen buro met hun zogezegde problemen en ge schart u achter 't weemoedige oor. ge legt de snippers van uw gedachten van kant, want ge hebt u te verdiepen in de zogezegde problemen van mossieu çi en madam ça. en savonds thuiskomend kijkt ge met novemberogen naar uw stuk van een tuin waarin de deemstering zich seffens heeft neergelegd, naar 't rijzen van de bladeren... of is 't het reizen van de bladeren? zouden de bladeren ook vertrekken voor een verre reis naar het zuiden, gelijk de vogelkes? en ge peinst aan moeder die al zo lang geleden op reis vertrokken is. godomme toch moeder. en ge pinkt een druppelken weg uit uw ogen. dag moeder, ik bewaar u voor altijd in één van de nissen van mijn hart, een heel speciale nis, één met uitzicht op mijn huizekotje. ge moogt er bijzijn zolang ik leef.
pierlewiet