Live vanuit de meersen
Autobiografisch gekakel van een vermoeide vogelaar
Deel 41 - zaterdag 2 oktober 2010
Beste vogelkijkvrienden,
Mijn vader heeft de kanker. Beenmergkanker, of de ziekte van Kahler gelijk ze zeggen... Het was oktober vorig jaar en zojuist had ik alweder een Vuurgoudhaantje gespot aan die mystieke put 14, waarna ik me genoegzaam begaf naar een speeltuig van het verneukte Nieuwdonk, om te schuilen weliswaar, daar ik het niet zo begrepen heb op een druilerige toestand, want mijn haar, hoe weinig ook in aantal, begint er van te krullen en ik hou niet van gekruld haar, behalve dan bij mijn zoon, Luka Maria.
Boven de plas passeerden nog gauw zeven Boerenzwaluwen, alsof ze van het slechte nieuws niet wilden weten, daar niet lang daarop mijn gsm rinkelde... Het was Mia, mijn vaders levenspartner. Ik zou kunnen zeggen, de vriendin van mijn vader, maar dat klinkt zo jong en jong is hij niet meer, alhoewel hij nog steeds geen ouderdom heeft bereikt om te creperen aan, ik zeg zo maar wat, beenmergkanker.
Edoch, het gesprek tussen mezelf en Mia, de gezellin van mijn vader, evolueerde al snel naar een ernstige situatie. En niettegenstaande we wel wisten dat er iets loos was met de bloedwaarden, kreeg ik toch kippevel, van het gemene soort, bij het aanhoren van de nooit meer te vergeten woorden 'slechte cellen', die naderhand een boosaardig karakter kregen en nog tijdens diezelfde conversatie, transformeerden naar 'kankercellen'. Nu ben ik van nature iemand die makkelijk kan relativeren, vaak tot in het belachelijke toe, maar als je bloedeigen vader kanker heeft, dan heb je wel wat anders aan je hoofd dan te hopen op een verloren gevlogen Geoorde Fuut, ginder ergens in oktober, van het jaar 2009.
Mijn vader en ik, dat is nooit een winnende combinatie gebleken. Een echt, diepgaand gesprek hebben we nooit gevoerd, helaas. En als we toch aan de klap geraakten, sloeg ik na luttele seconden, alreeds mijn ogen neder, alsof ik iets te verbergen had. Meer dan een paar halve jointjes in mijn wilde jaren en een kapotte achterruit omdat die ene verdomde steen van zijn bedoelde baan afweek of al dat lekkers dat ik had gejat in 't winkelken, bij Hélène van Frans, op de Oude Gentbaan, staan er vooralsnog, voor zover ik me kan herinneren, niet op mijn geveinsde strafblad, of het zouden mijn hippieharen en dito baard met daarenboven mijn jarenlange nietsnutterij moeten geweest zijn die figureerden als de spreekwoordelijke nagels aan de doodskist. Naderhand kwam ik evenwel mijn muze tegen, die me als het ware op het rechte pad, zijnde het echte leven hielp. En ge waart zo content, gij en moeder zaliger, want de leegganger had het toch maar mooi voor mekaar gekregen, en ma had Cloé, de dochter van mijn lief, zo graag... En ze zou zo fier geweest zijn op Luka, haar eerste kleinkind, waarom, waarom moeder, ben je zo vlug van ons heen gegaan ?
Moeder, gij hebt mij moeizaam uitgespuwd
En van elk jaar de harde striem verdragen
Want mijn waaien was niet gauw geluwd
Ik wou eerst in alle kieren klagen.
In uw hagelwit harnas gemetseld
Zijn wij samen door de tijd verwond
Die ons nimmer wilde dragen
En bittere lijnen kerfde rond de mond:
Of er een vrucht is van dat alles
Vraag ik mij niet langer af,
Maar ik probeer u te benaderen,
Nog even, voor het graf.
Jotie T'Hooft, uit Junkieverdriet
Armand 'Herman' Meganck, mijn vader, heeft nog niet veel geluk gehad met zijn gezondheid. Nochtans rookte noch dronk hij zich een ongeluk, gelijk zijn twee zonen, en trok hij er na moeders dood al eens op uit, met de fiets van Aalst naar Kalken, waar hij als het ware een tweede thuis had gevonden bij Gérard, in 't Reigersnest, die naderhand verhuisde naar Oostende, omdat zijn vrouw het niet meer zag zitten. En Herman, die zag het op den duur ook niet meer, katarakt aan wel beide ogen, maar ze mogen hem niet stante pede opereren, want het valt niet te rijmen met de behandeling voor zijne kanker. Hij had het aan zijne rug ook, gelijk die keer dat we hem met drie man moesten den trap opdragen, 't verschot, gelijk ik nu, en de helse pijn in mijn onderrug is niet te harden, ik gelijk nogal fel op mijn vader...
En terwijl ik mijn gedachten probeer te verzetten met wat Paapjes en Roodborsttapuiten, vecht in Merchtem een man voor zijn leven, tegen beter weten in, want het valt niet te genezen. Maar we trekken ons op aan zijn courage en zijn lach, zijn levenslust, ondanks alles, de chemo, de cortisone, de morfine en al die andere smeerlapperij waar een mens nog nooit van gehoord heeft. En ik vind het zo triestig, hij die me de liefde voor de vogels doorgaf, hij ziet gene steek meer, en boven hem vliegt een miauwende Buizerd, zonder dat hij er verder een spreekwoordelijk oog in heeft...
Lieve pa, ik weet wel dat het nooit meer echt goed komt tussen ons, maar voor je gaat, hopelijk binnen een jaar of twintig, wil ik je toch nog even zeggen dat ik je graag zie. En ik wil je bedanken voor alles wat je voor mij en mijn broer hebt betekent, en nog steeds... Voor al die keren dat je er was als we je nodig hadden, voor je engelengeduld met ma, toen ze lag weg te kwijnen op haar ziekenbed, voor alles wat we mochten en niet mochten en dat ons gemaakt heeft tot wat we zijn. Voor alles wat je ons hebt meegegeven, de natuur, de literatuur, de gastronomie, de muziek, de reizen naar Beaulieu en het verre Limburg, back to the roots. Je liefde en inzet voor ma was bewonderenswaardig, ondanks de bijwijlen moeilijke momenten. Je gaf nooit op, stelde ons gezin altijd op de eerste plaats, met respect...
Vader, nu moeder..., nu moeder al een tijdje ligt te slapen in haar betraande kist, en je weldra naar huis zal komen, wil ik je nog even zeggen dat ik je graag zie. En dat het nadien nooit meer hetzelfde zal zijn. Nooit meer...
Die zonnige namiddag liep ik in het dorp genaamd Overmere, en de Slangenarend, ik noemde hem Herman...
tseef