Live vanuit de meersen
Autobiografisch gekakel van een vermoeide vogelaar
Deel 40 - zaterdag 23 mei 2009
Beste vogelkijkvrienden,
Nonkel Paul heeft levercirrose. En waarom moet hem dat nu verdomme overkomen ? Een man uit de duizend, altijd bereid om te komen helpen als je hem nodig hebt ! Nonkel Paul is nooit getrouwd geweest, ik heb hem zelfs nooit ofte nimmer met een dame geweten... Misschien zitten zijn enorme oren daar wel voor iets tussen, en handen gelijk kolenscheppen, schoenmaat 48, nen beer van ne mens, associaal evenwel, ’t zit in de familie... Ik had het echter altijd meer begrepen op zijn toendertijd inwonende broer, nonkel Willy, onze Witj, nog zo een gesloten geval, maar wij begrepen mekaar... En in mijn kindertijd mocht ik steevast met zijn hondje Jacky gaan wandelen in de kouter in Erpe, die onmetelijke vlakte ginder achter den hof, voor mij was dat gelijk het einde van de wereld, die ontzaglijke grootsheid, waar hoog boven de maïsvelden de Veldleeuwerik niet ophield met zingen en waar de Paapjes zo talrijk waren dat ik er op een dag wel negentien telde ! Onze Witj was een geboren kunstenaar, maakte figuurtjes uit hout en van die toestanden, gelijk zijn vader, peet Juul.
Juul was nog associaler dan zijn kinderen, trok zich des namiddags rond een uur of zes reeds terug op zijn kamer en begon dan in alle vroegte aan een nieuwe dag, samen met de vogels... En ik denk met weemoed terug aan die familiebijeenkomsten in het ouderlijke huis, met Erpe-kermis, waar er steevast konijn met snijboontjes op tafel kwam en rijstpap, met bruin suiker ! Van meet Elvira was toen al lang geen sprake meer, gestorven toen ik drie maanden was, met nen bloeddruk van 24... Ik sluit even mijn vermoeide ogen en trek nog een laatste keer naar de kouter, met Jacky, op zoek naar het graf van onze Witj, ginder achter, aan het einde van de wereld...
2009, een annus horribilis gelijk ze zeggen... Onze Luka die weer met ne gemene virus zit, adeno of zoiets, en ge moet dan twee nachten bij hem blijven op een veel te klein kamerken en hij mag ochère niet buiten want het is betrapelijk ! Maar den derden dag schotelen ze hem nen hamburger voor en begint hij toch wel weer te eten zeker. Onze Luka eet graag vlees...
En Pierlewiet, mijn klein broerken, broeresies, evenwel al zesendertig onderhand, wordt geopereerd van nen hernia, en ze moeten hem opensnijden langs zijn keel en ge denkt bij uw eigen : dat hij er maar niet in blijft gelijk moeder zaliger, maar na een maand of drie gaat hij toch weeral, nochtans tegen zijn goesting, gaan werken naar het godverdomsche Brussel.
En Hans, van Miete, één van mijn vijf poepescheetses, die denkt dat de leeftijd gene vat heeft op hem, en op ne nacht begint hij aardig te doen en hij krijgt nen attak aan zijn herte, en ze spreken ervan om da spel volledig open te leggen en dat het er niet goed uit ziet, maar uiteindelijk blijft het bij een pilleken per dag en nen joint of drie minder...
En op ne morgend staan er hier, zonder boe of ba, voor mijn deure twee arbeiders van de gemeente mijn putten te controleren, want naar het schijnt loopt onze stront rechtstreeks in de beek, en ge houdt da nie voor mogelijk dat da vijf jaar heeft geduurd voor ze daar op uit zijn gekomen ! En ge schrijft nen aangetekenden brief naar de firma Bik, die nie meer weet van welk hout pijlen te maken want ze liggen in ruzie met mekander en de rest van de bescheten wereld. En zo komt het dat er in de Molenveldse wateren nog steeds vanalles rond drijft, ‘t is om beschaamd van te zijn...
En op een weide in de Kalkensche Meerschen, speelt er zich een onnoemelijk drama af, want de jongskes van de Grutto’s en de Kieviten worden één voor één opgefret door die bandieten van kraaien, waar er dees jaar veel te vele van zijn omdat er daar een achterlijk rund brood gaat smijten... Hoe is da nu godverdomme mogelijk ! Gij kieken ! Maar Grutto’s zijn slimme gasten, en samen met een koppelke Scholeksters leggen ze dan maar in de kouter, ginder wa verder, achter Danny zijn deure. En we zijn weer content, ik en Danny, de plaatselijke vogelkijkers, gelijk ze ons noemen.
2009, ’t is niet te geloven. En Marleen van Jacques heeft de kanker. Nog in de fleur van het leven, en dan komt ge zoiets tegen. Maar Marleen is geen simpele, van Zeeland, gehard door de niet aflatende wind... Ge slaat er u wel door Marleentje, omdat ge moet, omda ‘k het u zeg !
Buiten riekt het nog naar de vers gevallen regen, onze Luka ligt er al lang onder, mijn prinses en dochter zijn zich ne keer gaan amuseren en ik, ik denk aan Marleen. En aan Jacques...
tseef